Skip James (1902 - 1969)


Volledig opgegaan in de obscuriteit en alleen bekend van een handvol nog bestaande 78-toeren platen werd Skip James in de bluesrevival van de zestiger jaren toch nog een van de bekendste artiesten, die afkomstig waren uit Mississippi.

Met zijn unieke zangtechniek, vaak met een falsetstem, en vreemde gitaarstemmingen is zijn legende bijna alleen gebaseerd op die paar opnamen die hij in 1931 maakte. Hij was een ambivalent persoon, wisselde tussen een criminele en religieuze levensstijl. Hij was pooier en stookte illegale whiskey, later werd hij predikant. En al deze ervaringen verwerkte hij in zijn muziek.  

Nehemiah Curtis James wordt op 9 juni 1902 geboren in een ziekenhuis voor zwarten in het plaatsje Yazoo City in de staat Mississippi. Hij groeit op op de Woodbine Plantation op iets meer dan twee kilometer afstand van Bentonia. Zijn vader Eddie stookt illegale whiskey en om de belastingdienst te ontlopen laat hij zijn vrouw en zoon in 1907 achter. Hij stond in de buurt bekend als een stuk tuig. Moeder Phillys James werkt als kok en kindermeisje voor de familie Whitehead, die rijke landeigenaren zijn. Als Nehemiah tien jaar oud is koopt zijn moeder voor hem een gitaar voor $ 2,50. Van Henry Stuckey, die vijf jaar ouder is leert hij zijn eerste melodietje spelen, “Drunken Spree”. Ook de broers Charlie en Jesse Sims zijn van invloed op hem,

In 1914 verhuist hij met zijn moeder naar het nabijgelegen Sidon, waar zij probeert zich met haar man te herenigen. Deze hereniging verloopt niet goed en als veertienjarige loopt James van huis weg. In 1917 keert hij terug naar Bentonia, waar zijn moeder dan woont. Hij gaat naar de middelbare school en in het weekend werkt hij in een zaagfabriek. In die tijd krijgt hij wat pianolessen van zijn nicht Alma Williams, die lerares is.

In 1919 stopt hij met zijn school en gaat werken in de omgeving van Ruleville. Gedurende de volgende twee jaren werkt hij op diverse plekken rond de Mississippi Delta en in het weekend verdient hij wat bij met zijn muziek. Rond deze tijd schrijft hij zijn eerste eigen compositie, “Illinois Blues”, over zijn ervaringen als arbeider.



In 1921 verhuist hij naar Weona in Arkansas waar hij een baan heeft in een zaagfabriek. Daar ontmoet hij pianist annex pooier Will Crabtree. Deze beïnvloedt hem als pianist en ook met zijn levensstijl. Dat betekent ook dat hij wat van diens criminele kant overneemt. James heeft altijd een wapen op zak en schijnt hem ook gebruikt te hebben. Zelf vertelde hij ooit dat hij zijn wapen had geleegd op een rivaal bij een strijd om een vrouw. Zijn bijnaam zou hij hebben gekregen omdat hij vanwege problemen vaak overhaast de stad moest verlaten ( “to skip town”). James blijft tot 1923 in Weona, waar hij zelf pooier is voor een paar dames en waar hij werkt als pianist. Na een onenigheid met een van die vrouwen vertrekt hij dat jaar naar Memphis. Daar werkt hij als pianist in een bordeel. Zijn inspiratie put hij uit de pianostijl van Little Brother Montgomery.

Een jaar later keert hij weer terug naar Bentonia, waar hij zes jaar zal blijven. Hij bewerkt er een stukje gepacht land en begint al snel zelf illegale whiskey te stoken om zo mooie kleren en sieraden te kunnen bekostigen, waar hij in zijn tijd als pooier aan gewend is geraakt. Daarnaast speelt hij gitaar met zijn oude vriend Henry Stuckey en treedt op in plaatsen als Bentonia, Sidon en zelfs helemaal in Jackson, Mississippi. James ontwikkelt een drievingerige ‘pluk’-stijl, die ook wordt beoefend door mensen als Charley Patton, Mississippi John Hurt en Bo Carter.

In Jackson bevindt zich in die jaren de meubelwinkel van H.C. Speir. Deze is tevens talentscout voor Paramount Records. Speir is erg onder de indruk van het spel van James en hij beveelt hem aan bij de platenmaatschappij. In februari 1931 reist hij naar Grafton, Wisconsin, waar hij 26 nummers opneemt, die Paramount later uitbrengt. Door nummers als “I’m So Glad”, “Devil Got My Woman”, “Special Rider Blues” en “20-20 Blues” wordt hij een van de meest opmerkelijke bluesartiesten uit deze tijd. Zoals de meeste artiesten uit die jaren neemt hij niet uitsluitend blues, maar ook gospel- en populaire liedjes op en begeleidt hij zichzelf op gitaar of piano. “I’m So Glad” is gebaseerd op het nummer “So Tired” uit 1927 dat al door Gene Austin en Lonnie Johnson was opgenomen. Eigenlijk luidt zijn bijnaam 'Skippy', maar door een fout van Paramount Records werden de platen voorzien van de naam Skip James en die is sindsdien altijd blijven hangen. In 1929 ontmoette hij een plaatselijke muzikant, de 23-jarige Johnny Temple, die zijn beschermeling werd. Skip neemt meer muzikanten onder zijn hoede en hij wordt een soort muziekschooltje, waar hij hen onderrichtte in piano, gitaar en zelfs viool.

 

Mede door de dan heersende economische depressie verkopen zijn platen slecht. Toch probeert Speir hem eind 1931 of begin 1932 over te halen nieuwe opnamen te maken, maar tegen die tijd is Skip James religieus geworden en wijst hij het aanbod af. Zijn vader heeft in die tijd zijn slechte gewoontes afgezworen en is inmiddels Baptistenprediker geworden. Skip volgt hem naar Plano in Texas, waar hij naar het seminarie gaat. Hij studeert er echter niet af. Skip blijft tot in de veertiger jaren bij zijn vader. Pas als zijn moeder aan het begin van de vijftiger jaren komt te overlijden keert hij terug naar Bentonia.

Op muzikaal gebied doet hij in die jaren vrij weinig en hij raakt in de vergetelheid. Big Joe Williams gelooft zelfs dat James overleden is, vermoord in Mississippi. Niets is echter minder waar. Tot hij in 1964 wordt ontdekt drie jonge bluesfans: John Fahey, Bill Barth en Henry Vestine. Skip is dan voor de behandeling van kanker opgenomen in een ziekenhuis in Tunica, Mississippi. Met de bijna gelijktijdige herontdekking van hem, Son House en Mississippi John Hurt wordt de befaamde ‘bluesrevival’ van die jaren ingeluid. In juli van dat jaar treedt hij samen met onder meer de beide andere bluesmannen op tijdens het Newport Folk Festival. Hij profiteert van de hernieuwde belangstelling voor de blues, treedt op in de VS en Europa en maakt nieuwe opnamen. Blueshistoricus Dick Waterman neemt het management op zich. Zijn opnamen komen op de Vanguard-albums “Skip James Today” en “Devil Got My Woman” uit.

De rockversie van zijn “I’m So Glad” door Cream wordt een millionseller, maar James laat merken dat hij deze uitvoering afkeurt, hoewel hij er financieel wel bij vaart. Aan royalties verdient hij namelijk zo’n $ 10.000,-. Dit is overigens kenmerkend voor zijn karakter. Skip James is gereserveerd en humeurig, houdt niet van de folkbeweging van die jaren en vindt eigenlijk alleen zijn eigen muziek goed. En dat laat hij merken ook. Door zijn achtergrond als predikant is hij beter opgeleid en vanwege het werk van zijn moeder bij de familie Whitehead is hij ook onder betere omstandigheden opgegroeid. Kortom, hij vindt zichzelf, zijn composities en optredens beter dan dat van anderen.

 

Als je naar de teksten van zijn songs luistert zou je hem zelfs een vrouwenhater kunnen noemen. Toch is hij vele jaren getrouwd met Lorenzo, die overigens de nicht was van Mississippi John Hurt.

Er wordt wel geschreven dat Skip James een vertegenwoordiger is van de zogenaamde 'Bentonia-stijl', waarmee wordt gesuggereerd dat dit een plaatselijke bluesstijl zou moeten zijn. Andere artiesten, die uit deze buurt komen en in dezelfde stijl spelen, maken eerder dan hij opnamen. Er is zeker verwantschap met de stijl van James, maar het is niet vast te stellen of hij onderdeel van deze stijl is of dat de anderen door hem zijn beïnvloed.

 

De kanker waarvoor hij werd behandeld toen hij in 1964 werd ontdekt is nooit afdoende behandeld. Hij blijft er aan lijden en heeft haast constant pijn Uiteindelijk komt hij op 3 oktober 1969 hier aan te overlijden. Hij woont dan met zijn vrouw in Philadelphia en ligt begraven op het Mercon Cemetery in Bala Cynwyd, Pennsylvania. Na haar dood is zijn vrouw in hetzelfde graf bijgezet.

 

Zijn nummers hebben diverse generaties muzikanten beïnvloed en zijn gespeeld door een hele reeks artiesten en bands. En met Kansas Joe McCoy, Cream, Deep Purple, Rory Block of onze eigen Magic Frankie, om er maar een paar te noemen, zijn dat zeker niet de minsten.

Na zijn dood komt de muziek van James meer en meer beschikbaar en al zijn opnamen, zowel die uit 1931 als die van na zijn herontdekking, vinden hun weg op talloze cd’s. In 1992 wordt hij opgenomen in de Blues Foundation Hall of Fame.


16.04.2024

Share by: