Ooit zorgde Robert Nighthawk er door de electrische gitaar te combineren met het uit de Mississippi Delta-traditie voortkomende slidespel voor, dat een van de meest populaire en geïmiteerde vormen van de blues ontstond. Elmore James stuwde deze muziekvorm naar nog groter hoogten en na zijn overlijden in 1963 namen Hound Dog Taylor en J.B. Hutto de staf over. Hoewel beiden duidelijk waren beïnvloed door James hadden ze ook hun eigen geluid en golden zij als de elite van de slidegitaristen in Chicago. Na de dood van Taylor bleef Hutto over als enige rechtstreekse afstammeling van de grote Elmore James.


Hij is als vijfde van zeven kinderen geboren op 26 april 1926 in Blackwell, SC als Joseph Benjamin Hutto. Toen hij een jaar of drie oud was verhuisde hij met zijn familie naar Augusta, GA. Hier in Augusta kwam hij voor het eerst in contact met muziek en hij vormde met zijn drie broers en drie zussen de Golden Crown Gospel Singers. Hutto beweerde later helemaal geen zin te hebben om als muzikant op te treden. Dit veranderde pas na het overlijden van zijn vader in 1949; hij verhuisde toen met zijn familie naar Chicago. 

Begin vijftiger jaren diende hij in Korea. Bij terugkeer naar Chicago leerde hij zichzelf drummen en kreeg hij zijn eerste betalende job al lid van Johnny Ferguson & His Twisters. Ook rommelde hij nog wat op de piano totdat hij interesse kreeg in de gitaar. Tussen de sets door oefende hij op Fergusons gitaar en hij was uiteindelijk vaak te vinden op de legendarische Maxwell Street Market, waar hij met percussionist Eddie 'Porkchop' Hines optrad.


Rond die tijd had hij Elmore James regelmatig zien optreden en Hutto was zwaar onder de indruk van dienst stijl en hij begon hem te kopiëren. 

Harmonicaspeler George Merriweather en gitarist Joe Custom sloten zich bij Hutto en Hines aan en onder de naam The Hawks begonnen zij naast op de markt ook in bars en clubs te spelen. De naam The Hawks bleef als begeleidingsband voor de rest van zijn leven aan Hutto verbonden. In 1954 mochten zij voor Chess-dochter Chance opnamen maken. In twee sets werden in totaal negen songs opgenomen, waarvan er zes werden uitgebracht. De belangstelling van het publiek was minimaal. Door het gebrek aan succes kreeg Hutto ook steeds minder zin in optredens. En toen op een avond, toen zij in een club optraden, een echtpaar ruzie kreeg met elkaar en de vrouw Hutto's gitaar greep en die kapotsloeg op het hoofd van haar man, was voor hem de maat vol. Hij stopte volledig met de muziek en werkte elf jaar lang als conciërge voor een begrafenisonderneming.


Pas na het overlijden van zijn mentor Elmore James in 1963 begon hij weer aan muziek maken te denken. Maar het duurde nog een jaar voordat hij een nieuwe versie van The Hawks had samengesteld, bestaande uit drummer Frank Kirkland en bassist Herman Hassell. Ook werkte hij regelmatig samen met Johnny Young en Big Walter Horton. Zij werden al snel de huisband van Turner's Blues Lounge. In 1966 brachten J.B. Hutto & The Hawks een lp uit voor Testament Records, getiteld “Master Of Modern Blues”. De band bestond nu uit Young, Horton, bassist Lee Jackson en drummer Fred Below. 

Vanaf dat moment was er voor Hutto geen weg meer terug. De volgende zeventien zou hij met wisselende begeleiders, die hij steevast The Hawks bleef noemen, vele optredens en opnamen maken. Dat begon in 1967 toen Delmark de verzamelaar “Chicago/The Blues/Today!” uitbracht waarop Hutto maar liefst met vijf songs vertegenwoordigd was. Voor sommigen waren dit zijn beste opnamen ooit en hierop is duidelijk het van Hutto bekende felle en stampende slidegitaarspel te horen. Het succes was zo groot dat Delmark besloot een complete lp alleen aan hem te besteden; dat werd het meesterwerk “Hawk Squat” met o.m. Sunnyland Slim op piano. Naast voor Delmark bracht hij ook platen uit voor labels als JSP, Varrick en Wolf, waaronder de klassiekers “Slidewinder” (1973) en “Slippin' & Slidin'” (1983)


J.B. Hutto bleek een ongelofelijk dynamische live-artiest te zijn, die gekleed ging in felgekleurde pakken en verschillende hoofddeksels, variërend van een fez tot cowboyhoed. Hij had de gewoonte al gitaarspelend het publiek in te lopen en op tafels te springen, voor zover zijn 15 meter lange gitaarsnoer het toeliet. Deze vrolijkheid sloeg over op het publiek en begeleiders en is zelfs op zijn platen terug te horen.

Toen Hutto's goede vriend Hound Dog Taylor stierf in 1976 'erfde' hij diens begeleidingsband, The Houserockers, met gitarist Brewer Phillips en drummer Ted Harvey. Dit was overigens de enige keer tijdens zijn carrière dat hij begeleiders had, die nu eens niet The Hawks heetten. Zij maakten nooit studio-opnamen. Diverse live-optredens uit 1976 en 1977 zijn echter wel opgenomen, waaronder een show tijdens de befaamde Tea Party in Boston. Deze werd later als “J.B. Hutto And The Houserockers Live 1977” uitgebracht.

Eind zeventiger jaren verhuisde hij naar Boston, waar hij een nieuwe versie van The Hawks samenstelde, genaamd The New Hawks. Hiermee toerde hij regelmatig door de VS en Europa.

Begin tachtiger jaren keerde hij terug naar Illinois, waar kanker bij hem werd vastgesteld. Hij overleed op 12 juni 1983 in Harvey, IL en werd bijgezet op Restvale Cemetery te Alsip, IL. Op het ogenblik van zijn overlijden werd hij beschouwd als een van de grootste bluesartiesten van zijn tijd.


Al binnen twee jaar na zijn dood werd J.B. Hutto opgenomen in de Hall Of Fame van de Blues Foundation. Op zijn beurt liet Hutto zij sporen na en hij heeft vele opvolgers, die de traditie voortzetten. De bekendste is wel zijn eigen neef Lil' Ed Williams, van Lil' Ed & The Blues Imperials, die qua muziek en energie nog het dichtst bij het origineel in de buurt komt.


Share by: