Jim Crow Laws
De wetgeving, die de rassenscheiding in de VS legaliseerden na 1890 worden de Jim Crow Laws genoemd. Deze waren voornamelijk van kracht in de zuidelijke staten, Deze wetten waren er vooral op gericht Afro-Amerikanen gescheiden te houden van de blanke burgers. Dit gebeurde bijvoorbeeld door aparte restaurants, parken en openbaar vervoer.

Na de beëindiging van de burgeroorlog in 1865 kondigde de federale overheid een periode van Reconstructie af. Tijdens deze periode probeerde de overheid de rechten van Afro-Amerikanen, die waren vastgelegd in het 13e, 14e en 15e amendement van de Amerikaanse Grondwet, te waarborgen. Deze amendementen verboden slavernij en discriminatie en verplichtten de staten om zwarten als gelijken van de blanken te behandelen. Een aantal zuidelijke staten introduceerde hierop wetten, die bekend staat onder de naam de Black Code. Deze regelgeving beperkte de burgerrechten van Afro-Amerikanen en met name de voormalige slaven.
De periode van reconstructie of wederopbouw eindigde in 1877, waarna een opstandige blanke elite een aantal wetten aannam, die discriminatie door zowel de lokale overheid als de burgers legaliseerde. Deze wetten werden al gauw bekend als de Jim Crow Laws, genoemd naar een parodiërend lied over een ongeschoolde zwarte man. Men is het er niet helemaal over eens welke periode de Jim Crow-wetten precies beslaan, maar over het algemeen wordt een tijdvak genoemd vanaf 1890, toen in New Orleans gescheiden treinvervoer werd ingevoerd, tot 1915, toen vrijwel alle zuidelijke staten de in de opbouw verworven vrijheden van de zwarten hadden teruggedraaid. Niet alleen vervoer en uitgaansgelegenheden werden beperkt, ook moesten veel Afro-Amerikanen een alfabetismetest afleggen voordat ze mochten stemmen. Een veelgebruikte test was om hen de complete grondwet en de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring uit het hoofd te laten opzeggen. Men schat dat van de 181.000 zwarten in Alabama in 1900 slechts 3.000 stemrecht hadden.
Het Federale Hooggerechtshof van de Verenigde Staten in Washington D.C. besliste zowel in 1883 en 1896 dat de federale overheid niet het recht had om discriminerende wetgeving te verbieden, zolang de staten zorgden voor faciliteiten onder de noemer 'separate but equal' (gescheiden maar gelijk).

Vanaf het tweede decennium van de 20e eeuw begon het Hooggerechtshof Jim Crow-wetten ongrondwettelijk te verklaren. In 1915 besliste een meerderheid dat een wet, die sommige zwarten pertinent het stemrecht onthield in Oklahoma ongeldig was; desondanks konden veel zwarten in het zuiden niet stemmen tot de jaren '50 en '60. In een andere rechtszaak in 1917 in Kentucky bepaalde het hof dat men niet het recht had om gesegregeerde woonfaciliteiten verplicht te maken. Het echt vonnis dat rassenscheiding een schending van de grondwet vormde kwam pas in 1954 in de zaak Brown vs Board of Education, toen men bepaalde dat segregatie op openbare scholen diende te worden afgeschaft. Samen met de zaken NAACP vs Alabama en Boynton vs Virginia in respectievelijk 1958 en 1960 werd de discriminatie door Jim Crow-wetten steeds verder afgebouwd.
De Jim Crow-wetten werden overal onwettig met de invoering van de Civil Rights Act 1964, die bepaalde dat discriminatie in openbare gelegenheden –  zoals restaurants, hotels en winkels, maar ook op particuliere scholen -  verboden was. Voorafgaand aan de invoering van de wet waren in veel zuidoostelijke staten boycots en demonstraties gehouden door de burgerrechtenbeweging, gestimuleerd door mensen als Rosa Parks en Martlin Luther King Jr.

Share by: