Sleepy John Estes (1899 – 1977)


“Huilen”, noemde Big Bill Broonzy de zangstijl van John Estes, vanwege de emotie waarmee hij zich uitte. In feite greep diens stijl terug op zijn achtergrond als voorman van een zogenaamde “workgang”, een werkploeg, voor de spoorwegen. Zijn scherpe stem gaf het tempo van de werkzaamheden aan.

John Adam Estes werd op 25 januari 1899 geboren in Ripley (Tennessee). Zijn vader was sharecropper, iemand die tegen betaling van een deel van de oogst een stukje land huurt van de eigenaar. Johns vader speelde een beetje gitaar en John leerde de beginselen van het spel van hem. In 1915 verhuisde de familie naar Brownsville (TN). Tijdens een honkbalspelletje werd John blind aan zijn rechteroog toen een vriend er een steen tegenaan gooide. Hij werkte als knecht op het land en begon in 1919 daarnaast ook professioneel op te treden. Dat gebeurde meestal op plaatselijk feestjes en picknicks. Hier speelde hij al regelmatig samen met mondharmonicaspeler Hammie Nixon en gitarist/banjospeler James “Yank” Rachell met wie hij de komende vijftig vaker zou samenwerken. Zijn bijnaam “Sleepy” kreeg hij waarschijnlijk omdat hij staand kon slapen, maar andere bronnen schreven dit toe aan problemen met zijn bloeddruk of zelfs narcolepsie en Bob Koester, oprichter van Delmark Records, schreef zelfs dat het zijn manier was om zich uit de wereld terug te trekken, wanneer die te hard en wreed voor hem was.

 

Sleepy John Estes maakte zijn eerste opnamen in 1929 tijden een opnamesessie in Memphis, die was georganiseerd door Ralph Peer voor Victor Records. Hier nam hij o.m. “Divin' Duck Blues” op. Op zoek naar geluk trok hij in 1931 naar Chicago. In 1935 maakte hij voor de eerste keer samen met Hammie Nixon opnamen en zij zijn beiden te horen op nummers als “Drop Down Mama” en “Someday Baby Blues”. Op latere opnamen werkte hij samen met gitaristen Son Bonds of Charlie Pickett. Zijn laatste vooroorlogse opnamen dateren uit 1941, waarna hij weer terugkeerde naar Brownsville, Tennessee. Buiten een korte sessie in de Sun Studios in 1952 waar “Runnin' Around” en “Rats In My Kitchen” werden opgenomen, was hij twee decennia lang uit het zicht van het publiek verdwenen.

Estes klonk zelfs op zijn eerste opnamen als een oude man. Menigeen dacht dat hij inmiddels was verdwenen en zelfs Big Bill Broonzy was die mening toegedaan. Tegen de tijd dat hij in 1962 werd gevonden door de al genoemde platenverzamelaar Bob Koester en Samuel Koester was hij volledig blind en leefde hij in totale armoede. Hij werd uit de vergetelheid gehaald en herenigd met zijn oude maatjes Hammie Nixon en Yank Rachell. Na een uiterst succesvol optreden op het 1964 Newport Folk Festival volgden talloze tournees, die hem, behalve in de VS ook naar Europa en Japan brachten. Ook volgden nog een aantal albums voor het Delmark label van Bob Koester. En, hoewel deze als minder interessant werden beschouwd als zijn vooroorlogse opnamen, bleken deze toch ook erg belangrijk te zijn.

 

Veel van Estes' originele nummers zijn gebaseerd op zijn eigen leven “Working Man Blues” en “Special Agent (Railroad Police Blues)” en dat van de mensen die hij kende in zijn woonplaats Brownsville, zoals die over de advocaat “Lawyer Clarke Blues” of de plaatselijk garagehouder “Vassie Williams' Blues”.

 

Tijdens de voorbereidingen in 1977 voor een Europese toernee kreeg John Estes een beroerte. Hij overleed op 5 juni 1977 aan de gevolgen hiervan in zijn woning in Brownsville. Estes ligt begraven op de Elam Baptist Church Cemetery in Durhamville (TN). Op zijn grafsteen staat: ".. ain't goin' to worry Poor John's mind anymore". Een zin die genomen is uit het in 1935 opgenomen “I Ain't Gonna Be Worried No More”. Poor John komt uit het eveneens in 1935 opgenomen “Drop Down Mama”. Sleepy John Estes werd in 1991 opgenomen in de Blues Hall of Fame


16.04.2021

@SleepyJohnEstes @BarnOwlBlues @Eric Campfens @BluesBiography

Share by: