Albert King (1923 - 1992)

Als er een lijst wordt samengesteld van de meest invloedrijke gitaristen dan zullen de drie “Kings” daar ongetwijfeld niet op ontbreken: Freddie, B.B. en Albert. Er is geen enkele twijfel over hetgeen deze drie naamgenoten hebben betekend voor de toekomst van de blues, soul en rock 'n roll. De drie zijn, ondanks dezelfde achternaam, geen familie van elkaar, hoewel Albert wel eens beweerde dat B.B. en hij halfbroers waren. Elk van hen beïnvloedde een hele generatie jonge spelers op hun eigen manier en met hun eigen stijl.

Albert King werd als Albert Nelson geboren op 25 april 1923 in Indianola, MS. Dit was toevallig ook de geboorteplaats van B.B. King en de twee zullen elkaar daar ongetwijfeld ook zijn tegengekomen. Albert was een van dertien kinderen en hij bracht zijn jeugd grotendeels door met het plukken van katoen op de plantages van Osceola, AR, waar hij met zijn familie naar toe verhuisde in 1931. Zijn eerste kennismaking met muziek kwam met het zingen in de kerk en het gitaarspel van zijn vader Will Nelson. Daarnaast was het beluisteren van de platen van Blind Lemon Jefferson en Lonnie Johnson een grote inspiratiebron voor de jonge Albert en hij probeerde deze na te spelen op een van een sigarenkistje zelfgemaakte gitaar of een diddley-bow. Zijn eerste echte gitaar kreeg hij in 1942. Hij speelde eerst met plaatselijke gospelgroepen, maar omdat hij gefascineerd was door het spel van de bluesmuzikanten die het nabijgelegen West-Memphis, AR aandeden, stapte hij gaandeweg over naar de blues. Vooral het werk van Robert Nighthawk en Elmore James sprak hem erg aan.

King was een grote, imposante kerel van ruim 1.90 meter met een gewicht van meer dan 110 kilo. Hij was linkshandig en leerde zichzelf spelen op een rechtshandige gitaar, die hij gewoon omdraaide zonder de snaren om te zetten. Deze aparte speelstijl (hij moest de snaren omlaag trekken, waar anderen deze omhoog duwden) zorgde voor een apart geluid, dat vooral door jonge rockartiesten gretig werd gekopieerd. Ook stond hij bekend om zijn chagrijnige buien en droeg hij een revolver met zich mee. Hij speelde niet graag samen met artiesten, die beter waren. Als King op het podium stond wilde hij ook het middelpunt te zijn.
In 1950 ontmoette hij M.C. Reeder, de eigenaar van de T99 Nightclub in Osceola, waar hij zich aansloot bij de huisband, de In The Groove Boys. Deze traden behalve in de eigen club ook in de omgeving op en zij waren ook op de plaatselijke radio te horen. Tijdens de eerste jaren van zijn muzikale carrière werkte hij in de bouw als chauffeur van een bulldozer. Hij verhuisde regelmatig om zijn fortuin als muzikant te zoeken. In de laat veertiger jaren woonde hij in St. Louis om later te verhuizen naar Gary, IN, waar hij in een band speelde, waarin de Jimmy Reed en John Brim al de gitaar bespeelden. Hier nam hij noodgedwongen plaats achter het drumstel. In deze periode besloot hij zich Albert King te noemen.
Vervolgens vertrok hij op uitnodiging van Willie Dixon in 1953 naar Chicago waar hij zijn eerste opnamen maakte voor het Parrot label. “Bad Luck Blues”/”Be On Your Merry Way” had hij plaatselijk wat succes, maar King vond dat hij er te weinig aan overhield en hij keerde begin 1954 terug naar Osceola, waar hij zich weer aansloot bij The In The Groove Boys.

In 1956 verhuisde hij weer naar St. Louis. In St. Louis bestond toen een levendige bluesscene en King moest daar tegen de populariteit van Ike Turner en Little Milton opvechten. In deze jaren begon hij de Gibson Flying V te bespelen, waarmee hij later bekend zou worden en die hij 'Lucy' doopte. Hij maakte opnamen voor het platenlabel Bobbin, waar hij werd begeleid door een pianist en blazers, waardoor zijn stijl meer in de buurt kwam van jump blues dan de Mississippi- of Chicagoblues. Toch bleef zijn gitaarspel dominant en had hij al zijn typische krachtige stijl ontwikkelt. In 1961 bracht hij “Don't Throw Your Love On Me So Strong” uit waarmee hij in de nationale R&B-lijst naar de 14e plaats opklom. King nam een sessie op voor het plaatselijke label King Records. Deze waren meer popgeörienteerd en hadden weinig succes. Vervolgens tekende hij voor het Coun-Tree label van jazz-zanger Leo Gooden. Maar vanwege het feit dat Gooden jaloers was op Kings groeiende populariteit in Missouri en Chicago liet hij hem weer snel vallen.

In 1966 keerde hij weer terug naar zijn geboortestreek toen hij zich in Memphis vestigde en onder contract kwam van het pasgestarte soullabel Stax. Hij werd daar begeleid door de huisband Booker T. & the MGs, die Kings nummers een soulachtige sound meegaven, en in korte tijd verschenen een aantal succesvolle singles, waaronder “Laundromat Blues” in 1966 en een jaar later “Crosscut Saw” en “Born Under A Bad Sign”. Deze en nog een paar nummers verschenen dat jaar op de lp “Born Under A Bad Sign”, die de inmiddels 43 jaar oude King haast onmiddellijk onder de aandacht bracht van het grote publiek.
Op 1 februari 1968 trad King in één show op met John Mayall en Jimi Hendrix tijdens het openingsconcert van The Fillmore Auditorium in San Francisco. Hier zou King nog vele malen terugkeren en een aantal van deze shows zijn later op de plaat uitgebracht. Hetzelfde jaar gebeurde dat al met het uitbrengen van het later dat jaar opgenomen “Live Wire / Blues Power”, dat een van de bestverkocht live bluesplaten ooit zou worden. Begin negentiger jaren werden nog  "Wednesday Night In San Francisco: Recorded Live At The Fillmore Auditorium" and "Thursday Night In San Francisco: Recorded Live At The Fillmore Auditorium", die tijdens dezelfde serie shows waren opgenomen uitgebracht.
Begin 1969 verscheen zijn eerste echte studio-lp: “Years Gone By”. King bleef opnamen maken voor Stax totdat het label halverwege de zeventiger jaren ophield te bestaan. Hij wist iedereen regelmatig te verrassen met, voor een bluesmuzikant, vreemde maaksels. In 1969 was hij bv. de eerste bluesmuzikant die opnamen maakte met een symfonie-orkest. Het album “Lovejoy” werd met blanke 'southern rockers' opgenomen en hij bracht ook een tribuut aan Elvis Presley uit met “Blues For Elvis: Albert King Does The King's Things”. Ook was hij te vinden op een lp van komiek Albert Brooks. In 1972 verscheen “I'll Play The Blues For You”, waarop hij werd begeleid door de Bar-Kays, de Memphis Horns en de Movement. Deze plaat was diepgeworteld in de blues, maar liet ook duidelijk soul en funk horen.
Nadat Stax door financiële problemen ophield te bestaan werden twee lp's voor Utopia, een sub-label van RCA, gemaakt. Op deze lp's werden duidelijk concessies gedaan en werd een meer commerciële soulrichting ingeslagen. In 1978 tekende hij bij Tomato, waar hij de blues weer terugvond. Deze lijn zette hij in 1983 voort toen hij voor Fantasy tekende. In dat jaar nam hij ook een sessie op met Stevie Ray Vaughan. Deze zou zo'n kleine twee decennia later op cd en dvd worden uitgebracht als “Albert King & Stevie Ray Vaughan: In Session”. Verplichte kost voor de ware bluesliefhebber.
Halverwege de tachtiger jaren besloot hij met pensioen te gaan, maar daar kwam niet veel van terecht. Ondanks het feit dat hij geen opnamen meer maakte trad hij nog wel op in Amerika en Europa en verscheen hij ook nog op cd's van anderen, waaronder “Cuttin' Loose” van Chris Cain en “Still Got The Blues” van Gary Moore.

Albert King gaf zijn laatste concert op 19 december 1992 in Los Angeles. Twee dagen later overleed hij in zijn huis in Memphis aan een hartaanval. Tijdens de begrafenis werd Kings lichaam in processie in New Orleans-stijl door Beale Street gereden en werd hij aan de overkant van de Mississippi begraven op Paradise Gardens Cemetery in Edmondson, AR. Niet ver van waar hij zijn jeugd doorbracht.
De invloed van Albert King is haast niet te beschrijven. Hij wordt nog steeds alom gerespecteerd. Stevie Ray Vaughan, van wie later opnamen met Albert King zou worden uitgebracht, noemde hem “Daddy” en B.B. King zei dat, hoewel Albert geen echte broer was, hij wel een broer in de blues voor hem was. The Blues Foundation heeft Albert King terecht opgenomen in hun Hall of Fame.

14-04-2020

Share by: